Nederland tussen 1559 en 1600.
Inleiding
In de 16e eeuw is er in veel landen één dominante godsdienst, wat past bij het rechtse antwoord op het cultuurdilemma: eenheid. Tussen 1600 en 1800 heerst er in verschillende Europese landen een absoluut vorst, een koning die alle macht heeft en boven de wet staat. Deze koning bepaalt dan ook de godsdienst van het land. Bijvoorbeeld, in Frankrijk is Lodewijk XIV aan de macht, die het katholicisme als godsdienst kiest. De Hugenoten, Franse protestanten, kunnen hun geloof niet meer openlijk uitoefenen en daarom vluchten velen van hen naar Nederland. In Nederland is er echter meer tolerantie ten opzichte van andere godsdiensten. Inwoners van het land mogen ieder geloof aanhangen, wat gewetensvrijheid genoemd wordt. Er is wel een hoofdgodsdienst die als enige in het openbaar mag worden uitgeoefend, maar je mag een andere godsdienst wel aanhangen zonder vervolgd te worden. Dit is al een stuk beter dan in andere landen waar slechts één godsdienst is toegestaan. Tegenwoordig betekent godsdienstvrijheid dat iedere godsdienst mag worden beleden én uitgeoefend in het openbaar. Een situatie zoals in de 16e en 17e eeuw in Nederland zullen we vandaag de dag dus helemaal niet zo tolerant meer noemen. Vanaf de 16e eeuw komt er ook een nieuwe stroming op gang: het protestantse geloof. Bij het katholieke geloof staat de kerk centraal, terwijl bij de protestanten de Bijbel centraal staat. Volgens de protestanten heeft elk mens rechtstreeks contact met God. Steeds meer mensen worden protestant in die tijd. Kortom, geloof en politiek zijn in vrijwel alle landen met elkaar verbonden in de 16e eeuw, en er zijn grote veranderingen gaande in de religieuze landschappen van Europa.
De jaren twintig
De jaren twintig van de 16e eeuw worden gekenmerkt door grote onrust op religieus terrein. Geschoolde en ongeschoolde theologen verkondigen nieuwe visies op de christelijke leer en stichten verwarring. De onrust blijft niet beperkt tot de kerk en de kloosters, maar spreidt zich uit over de hele samenleving. Fanatieke aanhangers van de nieuwe richtingen willen de hele maatschappij naar hun inzichten veranderen en verdragen geen afwijkend geluid.
Het Groninger stadsbestuur probeert de onrust in te dammen door voorschriften uit te vaardigen voor de preken die in de kerken worden gehouden.
Hier volgt een moderne weergave van de tekst, die uit 1525 of 1526 dateert:
Bekendmaking aan alle predikanten in Groningen
1e. Predikanten moeten het juiste en de zuivere evangelie van God verkondigen; ze moeten daarbij uitleg geven van de geschriften van de heilige apostelen, de vier kerkleraren (Ambrosius, Augustinus, Hiëronymus en Gregorius de Grote) en andere door de kerk erkende en toegelaten leraren. Ze moeten dat zo doen dat iedereen daar beter van wordt en niemand zich eraan ergert.
2e. Predikanten mogen elkaar noch openlijk noch in het geheim op een onfatsoenlijke manier bejegenen. Degene die een ander van een dwaling wil bekeren moet daarbij Mattheüs 18 en Lucas 17 ter harte nemen. Ze moeten elkaar onderling corrigeren, of in aanwezigheid van goede kenners van de H. Schrift, zodat het volk niets anders hoort dan wat tot de zaligheid van zijn ziel strekt.
3e. Er moet niet gesproken worden over zaken die omstreden zijn of zo onduidelijk zijn, dat de gewone man daarvan niets begrijpt, en die ook niet van belang voor hem zijn.
4e. Predikanten hebben zich te houden aan een juiste en op de H. Schrift gebaseerde christelijke leer die nuttig is voor de zaligheid der zielen, die de gehoorzaamheid en onderdanigheid jegens de geestelijke en wereldlijke overheid bevordert en ook gunstig is voor de eendracht onder het gewone volk. Alles overeenkomstig Paulus, Romeinen 13, en Petrus' eerste brief, hoofdstuk 2. Ze moeten daarbij gebruik maken van beproefde en door de kerk toegelaten geschriften. De predikant moet Gods eer zoeken en niet die van hemzelf, hij moet onder het volk liefde en christelijke eendracht stichten.
5e. Daar waar het nodig is aanmerkingen te maken op overtredingen die door mensen, ongeacht hun positie, worden begaan, moet de predikant geen blijk geven van verachting voor de overtreders, maar alleen kritiek uitoefenen op hetgeen in strijd is met Gods woord en de wetten van de Heilige Kerk. Hij moet het volk er in alle zachtmoedigheid op wijzen, dat niemand zich moet verzetten tegen of schandelijk spreken over God, zijn gebenedijde moeder Maria, Gods heiligen, de zeven sacramenten, de ceremoniën en dagelijkse dienst van de Heilige Kerk. Iedereen moet zich daaraan houden totdat het God zelf behaagt iets te veranderen.
6e. Een predikant die hiermee in strijd handelt, haat, nijd, tweedracht en oproer onder het gewone volk sticht, heimelijk of openbaar, op de kansel of in de biechtstoel, die zal van zijn predikambt en andere kerkelijke functies vervallen zijn en zal de stad moeten verlaten.
Of het aan deze bekendmaking van de Groninger stadsbestuurders ligt, is niet bekend, maar tot ernstige religieuze onrust is het in Groningen nooit gekomen. Zelfs in 1566, als elders in de Nederlanden de kerken met geweld worden geschonden (of gezuiverd, het is maar hoe je het wilt zien), probeert het stadsbestuur de opwinding in rustige banen te leiden. Dat lukt uitstekend, maar het optreden van de verstandige heren op het Groninger raadhuis valt niet in de smaak van de centrale regering in Brussel. Die houdt vast aan de oude katholieke leer en straft de stad door er vreemde troepen in garnizoen te leggen, het slopen van de stadswal en het bouwen van een dwangburcht, wat wel het 'kasteel van Alva' wordt genoemd.